Huidhonger
In het zwakke licht probeert hij de muizenkeutels en hagelslag die op het aanrecht liggen van elkaar te onderscheiden. Hij staat in de keuken van zijn ouderlijk huis waar hij een bijzondere haat-liefdeverhouding mee heeft. Vorige week had hij nog in hetzelfde huis bij zijn vader aan de ronde houten eettafel gezeten zoals hij elke zaterdagavond had gedaan sinds hij het huis uit was. Zijn vader stond over het fornuis gebogen, en wentelde zijn zelfgemaakte gehaktballen in een dikke laag jus. Af en toe nam hij een slok rode wijn uit zijn geliefde 'camping glaasje'. Wanneer zijn vader tussen het braden door opeens zijn spatel met beide handen in de lucht hield en deed alsof hij samen met Miles Davis in een complexe trompetsolo zat, wist je dat het een goeie avond werd.
Een traan glijdt van zijn wang. Een troosteloze metafoor voor het leven ontvouwt zich op het aanrecht van zijn vader. Zijn vader is die middag overleden. Muizenkeutels, hagelslag en tranen. Hij pakt een schoon vaatdoekje van onder de gootsteen en laat het lapje stof onder de hete kraan van licht naar diepblauw kleuren. Nog net voordat hij zijn handen kan branden draait hij de kraan snel dicht. Met een rigoureuze veeg trekt hij het aanrecht in één keer schoon en wist daarmee de resten van zijn vaders laatste ontbijt.
Als hij klaar is met de keuken besluit Stefan een korte pauze te nemen. Hij gaat aan tafel zitten en zet zijn kop koffie voor zich neer. De troostrijke drank geeft hem een hoopvol gevoel. Alsof er nog leven in het huis zit. Een valse belofte. Zijn telefoon trilt en Stefan haalt hem uit zijn broekzak. Drieëndertig gemiste oproepen en twee keer zoveel ongelezen WhatsApp berichten. Toen Stefan vanmiddag door zijn vaders verzorgster was gebeld had hij meteen zijn ‘Out of Office’ aangezet en was in zijn auto gesprongen. In de negen jaar dat hij voor de firma werkt heeft hij nog nooit zijn Out of Office aangezet. Het is niet gek dat de berichten van bezorgde collega’s binnenstromen. Stefan is dag en nacht op kantoor, als hij niet met een van zijn scharrels in bed ligt of bij zijn vader aan de keukentafel zat op zaterdagavond. Bijna alle appjes beginnen met ‘Lieve Stefan...’, ‘Ik neem aan dat het moment is gekomen’ of ‘Ik denk aan je, pik’. Het gebrek aan echte vrienden of familieleden wordt Stefan pijnlijk duidelijk als hij door de berichten scrolt.
Stefan neemt een grote slok van zijn nog dampende koffie. Het besef dat hij zijn vader nooit meer zal zien doet pijn aan zijn huid.
Er ligt een dik fotoboek op tafel met daarnaast zijn vaders geliefde camping glaasje. Een zweem van rode wijn heeft zich vastgeklampt aan het glas. Stefan had het tafereel bij binnenkomst genegeerd. Het doet nog teveel pijn om zich zijn vaders laatste avond voor te stellen. Hoe hij over het boek vol herinneringen gebogen zit, mijmerend over een verleden dat hem tot zijn laatste adem niet heeft losgelaten.
Stefan trekt het zware boek naar zich toe en slaat het open. Een paar grote bruine ogen omlijst door dikke, zwarte wimpers staren hem aan vanaf het glanzende fotopapier. De vrouw is mooi zonder dat ze er moeite voor heeft hoeven doen. Haar uitbundige lach is zelfs op papier aanstekelijk. Stefan laat zijn vingers over het gezicht glijden voordat hij de pagina omslaat. Foto’s van een verleden dat hij nooit heeft gekend, maar waar hij wel deel van heeft uitgemaakt. Zijn vader en zijn moeder in elkaar verstrengeld, lachend naar de camera. Zijn moeder met hem als baby op schoot. Stefan heeft zich altijd afgezet tegen dit, voor hem, burgerlijke leven, tot groot verdriet van zijn vader, die hem een liefde gunde zoals hij die zelf ooit had gekend. ‘Stefan, het enige wat er in het leven toe doet is de liefde’ had zijn vader hem elke dag minstens een keer op het hart gedrukt. Tegen Stefans wil komt die zin altijd boven drijven als hij een van zijn scharrels de deur wijst. ‘Pap, ik heb genoeg liefde in mijn leven’ had Stefan, vooral toen hij ouder werd, gezegd.
‘Die meisjes van jou, dat is geen liefde jongen, dat is vluchten’. Zijn vader schopte tegen zijn muurtje. Iets wat ze allebei wisten maar nooit naar elkaar hadden uitgesproken.
Stefan slaat het boek dicht en loopt ermee naar de verhuisdozen die in de hoek van de huiskamer staan, klaar om ingepakt te worden. Een heel leven verdeeld over een tiental kartonnen dozen. Een foto valt uit het boek. Stefan bukt en raapt de foto van het donkerbruine kleed. Hij draait de foto om en ziet dezelfde uitbundige lach. Net zo uitbundig als die zijn moeder had op de foto. Een jong meisje van rond de vijfentwintig jaar in een lange lichtblauwe zomerjurk met witte bloemetjes kijkt flirtend in de lens. Haar lange donkere krullen hangen speels over haar schouder. Ze leunt met haar ene hand tegen een Japanse kersenboom die in bloei staat. Met haar andere hand wijst ze lachend in de camera. Stefan voelt een druk op zijn borst. Hij weet nog precies wanneer de foto werd genomen. Hij draait hem om. In zijn vaders sierlijke handschrift leest hij ‘Anna, lente 2015’. Hoe verzin je het, denkt Stefan. Op de sterfdag van zijn vader valt er een foto van Anna voor zijn voeten. Alsof hij niet genoeg verdriet heeft gevoeld vandaag. Het is zeven jaar geleden dat ze met zijn drieën een wandeling maakten door het bloesempark van het Amsterdamse bos. Stefan beseft dat hij zich niet meer gelukkig heeft gevoeld sinds die perfecte dag.
‘Steef?’ Stefan draait zijn grote bureaustoel om, hij heeft de foto van Anna in zijn handen en kijkt Rob verdwaasd aan. ‘Ja?’. ‘We zitten te wachten in de grote meeting room’. Rob wijst achter hem. ‘Je weet waar het is he’. Het passief agressieve grapje ontgaat Stefan niet. Hij is zich er pijnlijk van bewust dat hij al acht minuten te laat is voor zijn eigen presentatie. ‘Yes, kom eraan.’ ‘Ok top’. Rob sluit de deur en door de glazen muren van zijn kantoor ziet Stefan hem zijn schouders ophalen naar de groep van investeerders die om de beurt geïrriteerde blikken werpen op hun te dure horloges. Hij gooit de foto op zijn bureau voordat hij zijn nette, veel te dure jasje aantrekt en ook richting de meeting room loopt.
‘Trek het je niet aan, man’. Rob tikt het zoveelste vaasje tegen Stefans glas. De bovenste knoopjes van zijn overhemd heeft hij los geknoopt waardoor zijn donkere borsthaar tevoorschijn komt. Stefan vraagt zich af of dat is omdat het café steeds warmer lijkt te worden naarmate de avond vordert, of omdat Rob het heeft gemunt op de drie vrouwen die achter Stefan zitten. Hij wordt er ongemakkelijk van. ‘Je kan niet altijd de man zijn op kantoor. Of daarbuiten’ voegt Rob eraan toe en hij knipoogt naar een van de vrouwen over Stefans schouder. Het moment dat Stefan de meetingroom in was gelopen waren de investeerders natuurlijk al pissig geweest dat hij te laat was. Toen hij ook nog de bedrijfsnamen door elkaar had gehaald was zijn kans helemaal verkeken. Hij was zo goed in zijn werk dat hij meteen had geweten dat hij de strijd had verloren en had ze hartelijk bedankt voor hun komst. Rob had wat damage control moeten doen, maar al met al was het met een sisser afgelopen. Stefan neemt een grote slok van zijn bier bij de gedachte aan die middag. ‘Hoe is het met de kleine’ probeert Stefan het gesprek te sturen. Rob is de enige collega die Stefan een vriend zou kunnen noemen. Gebaseerd op eindeloze avonden zuipen. Samen op boevenpad na de zoveelste deal. Hij voelt zich alleen in de volle kroeg.
Stefan kan aan Robs blik zien dat een van de vrouwen naar hen toe komt lopen, en ja hoor, hij voelt een hand op zijn rug. ‘Hoi jongens’. Robs ogen lichten op. ‘Hey, schoonheid’ antwoordt hij en Stefan probeert zijn plaatsvervangende schaamte te verbergen. Normaal zou hij gebleven zijn. Waarschijnlijk was hij op een bepaald punt op de bar gaan staan. Had hij een rondje voor de hele zaak gegeven. Niet vanavond. Hij zou zijn vader die week begraven. Hij gelooft niet in geesten, maar bij het idee dat zijn vader misschien meekijkt maakt dat hij zich schaamt. Stefan staat op. ‘Rob, bedankt voor vandaag, je bent een held’.
‘Meen je dit?’. Rob wijst met zijn duim naar de prachtige vrouw die een beetje beteuterd staat te kijken. Stefan voelt zijn verdriet omhoog komen. De realisatie dat hij al die jaren op deze manier heeft geleefd. Vrouwen op die manier heeft behandeld tegen zijn vaders advies in, lijkt in een keer binnen te komen. Het voelt alsof zijn keel langzaam wordt dichtgeknepen. Hij staat te snel op. Zijn kruk valt naar achter. Hij buigt zich om de kruk rechtop te zetten en klopt zijn jasje uit. ‘Wie is dit lekkere wijf?’. Rob houdt de foto van Anna omhoog. Stefan voelt dat zijn maag omdraait. De onzichtbare handen die zijn keel langzaam dichtknijpen, laten in één keer los. Het verdriet komt vanuit zijn maag, door zijn mond, terecht op de met biervlekken en uitgetrapte peuken bezaaide vloer. Als Stefan zijn ogen weer open doet staart hij naar het plasje. ‘Het is tijd om te gaan, kom’ Rob trekt Stefan overeind. ‘De show is over jongens’. Rob gebaart de mensen die inmiddels een groep om hen heen hebben gevormd zich weer met hun eigen zaken te bemoeien.
‘Dankje’
‘Ga eerst maar eens je tanden poetsen’ Rob drukt lachend zijn hand tegen Stefans wang om zijn gezicht af te wenden en samen lopen ze door de zware houten deur naar buiten.
Stefan heeft de foto van Anna in zijn handen. Hij zit op zijn witte designbank. Dezelfde bank waarvan de verkoper had gezegd dat mensen die deze bank in hun huiskamer hebben staan, gezag uitstralen. ‘Wat het goed doet bij de vrouwtjes, overigens’, had hij er met een knipoog aan toegevoegd. De weinige keren dat zijn vader langs was gekomen had hij geweigerd op de bank te zitten. Hij zat liever in de grote bruine fauteuil die nog van zijn oma was geweest. Een geschenk van zijn vader om het huis wat meer ‘sfeer te geven’. Stefan durft niet in de fauteuil te gaan zitten. Dan bedenkt hij zich dat zijn vader niet meer terug komt, waar hij ook gaat zitten.
‘Wie is toch dat meisje op die foto’ Rob zet een grote kop koffie voor Stefan neer en gaat naast hem zitten. Rob is inmiddels redelijk nuchter, maar met zijn verfomfaaide haar en gezicht zou hij makkelijk nog steeds voor lam aangezien kunnen worden in de kroeg. ‘Anna’ zegt Stefan. Hij geeft de foto aan Rob. Dit keer knikt Rob serieus en kijkt goed naar de foto.
‘Wat is er zo speciaal aan haar?’
‘Ze was de liefde van mijn leven’ antwoordt Stefan en klemt zijn handen stevig om de warme mok. ‘Na de dood van mijn moeder is mijn vader een schim geworden van de man die hij ooit was’. ‘Begrijp me niet verkeerd, ik heb een heerlijk leven gehad samen met mijn vader. Hij was alles voor me’. Stefan neemt een slok die het nijpende gevoel achter in zijn keel wegspoelt. ‘Anna was degene die een brug sloeg tussen ons. Ze heeft ervoor gezorgd dat mijn vader en ik weer echt gingen praten. We waren net de drie musketiers. Hij voelde zich nooit als een derde wiel, Anna was ook gek op hem’.
‘Wat is er gebeurd?' vroeg Rob en hij legde de foto op de glanzende salontafel.
‘Ze verdween’ Rob zuchtte en zette zijn kop neer. Hij boog zich naar de tafel toe. De foto liet zijn blik niet los.
‘De dag dat deze foto werd genomen was de laatste dag dat ik haar heb gezien’.
Een paar dagen later klemt Stefan zijn handen om de lessenaar die voor hem staat en staart naar het vel papier. Hij heeft moeite met ademen. De letters op het papier dansen voor zijn ogen. Hij kijkt op en ziet een handjevol mensen in de zaal zitten. Er zijn meer lege dan volle stoelen die in een theateropstelling om de eenvoudige houten kist zijn neergezet. Een heel mensenleven geleefd. Verdriet, geluk, tegenslag, alles komt samen in een zaal met lege stoelen, denkt Stefan. Net als hij wilt beginnen aan zijn toespraak gaat de deur open. Een vrouw in een verregende camelkleurige mantel komt binnen. ‘Sorry’ zegt ze zacht terwijl ze naar een van de achterste stoelen loopt. Een kind loopt achter haar aan en gaat naast haar zitten. De voeten, in gele regenlaarsjes gestoken, bungelen boven de vloer. Te vrolijk voor de gelegenheid, denkt Stefan. Als hij zich weer over het papier wilt buigen wordt zijn blik gevangen door de lange donkere krullen die tevoorschijn komen wanneer de vrouw haar mantel uit trekt. Ze kijkt op. Twee grote bruine ogen vol verdriet kijken hem aan. ‘Anna’ fluistert Stefan.
Na de korte ceremonie staat Stefan aan de bar van het uitvaartcentrum. Vanaf het moment dat Anna de zaal binnen liep tot dit moment heeft hij zich als verlamd gevoeld. Hij leunt op de bar. Rob legt zijn hand op zijn rug. ‘Gaat het?’.
'Nee', antwoordt Stefan. Hij kan er niks anders van maken. Rob volgt zijn blik.
‘Zij is het he’.
‘Ja’
‘Wil je haar spreken?’ vraagt Rob. Hij wrijft zijn hand even broederlijk op en neer. Stefan haalt zijn schouders op. Anna staat aan de andere kant van de zaal. Ze heeft een kop thee in haar handen. Het is duidelijk dat de thee allang is afgekoeld maar ze blijft blazen om zich een houding te geven. Het kind zit op een van de bankjes met een flesje chocomel. Anna zet haar kop nog volle thee neer en bukt om iets tegen het kind te zeggen. Het kind knikt, terwijl het rietje van de chocomel tussen haar tanden geklemd blijft. Stefan haat dat. Rietjes die plat zijn gekauwd. Waar de tandafdrukken in staan. Dan komt Anna hun kant op.
‘Ik laat jullie even’ Rob loopt weg.
Stefan wilt schreeuwen ‘laat me niet alleen, niet nu!’, maar het is te laat. Anna staat voor zijn neus en hij kan geen kant op. Haar gezicht is niets veranderd behalve dat er nu donkere kringen onder haar ogen liggen.
‘Stefan’ Anna legt haar zachte hand op zijn hand. De aanraking is alles waar Stefan de afgelopen jaren zo naar verlangd heeft. Hij trekt zijn hand weg en laat Anna’s hand eenzaam op de bar liggen.
‘Sorry’
‘Maakt niet uit’ Anna staart naar haar hand. Stefan volgt haar blik. Geen ring. Wel een kind.
‘Je hebt niet stilgezeten' zegt Stefan bij wijze van grapje maar hij heeft meteen spijt. Anna draait zich om en kijkt naar het kind dat verveeld om zich heen zit te kijken. Aan de alweer vrolijk bungelende laarsjes te zien heeft het kind niets opgevangen van de zware lading die in de lucht hangt.
‘Anna, wat is er gebeurd?' Anna draait zich naar Stefan.
‘Kunnen we even zitten’
‘Tuurlijk’
Ze lopen naar een van de bankjes die langs de lange muur van de zaal staan.
‘Een bar in een uitvaartcentrum..’
‘Vanzelfsprekend en tegelijkertijd misplaatst’ maakt Stefan haar zin af. Ze gaan op iets minder dan een meter van elkaar vandaan zitten. De universele afstand voor mensen die elkaar jaren niet hebben gesproken. Genoeg afstand om niet meteen in elkaars armen te hoeven vallen, en dichtbij genoeg als blijkt dat de klik nog bestaat.
‘Hoe ben je erachter gekomen’
‘Dat je vader is overleden?’
‘Ja, en waar de ceremonie is’
‘Ik lees nog steeds het Parool’
Stefan knikt. Hij ziet zijn vader zitten, elke avond aan de keukentafel. Voor het eten. Na het werk. De krant en een glaasje rode wijn. Hij is boos op Anna maar het voelt zo fijn dat er iemand op de wereld rondloopt met dezelfde herinneringen aan zijn vader.
‘Fijn dat je bent gekomen’ Stefan weet niet waar hij moet beginnen.
‘Ik wilde je graag zien’
‘Mama?’
Het kind staat ineens naast Anna. Stefan krijgt het benauwd. Ze heeft waarschijnlijk een man. Een hond. Schoonfamilie.
‘Ja schat?’
‘Mag ik nog een chocomel’
‘Ja schat, loop maar even naar die mevrouw toe’ Anna wijst naar het meisje achter de bar die naar Anna knikt. Anna draait zich weer naar Stefan.
‘Ik wilde je graag zien om uit te leggen waarom ik al die jaren niks heb laten horen’
‘Je werd verliefd op een ander?’ Stefan kijkt haar niet aan, bang voor het antwoord. ‘Als ik me niet vergis, is ze ongeveer zo oud als toen je me verliet’.
‘Klopt’
Stefan kijkt voorzichtig van onder zijn wimpers naar Anna. Ze kijkt naar de grond. Ook al is er bijna een decennium voorbij gegaan, hij ziet nog steeds dezelfde Anna. Ze pulkt aan haar nagelbedden. Opgedroogd bloed maakt plaats voor helderrood vocht.
‘Ze is van je vader Stefan’.
Stefan beseft zich op dat moment dat de ruimte tussen hem en Anna nooit kleiner zal worden dan die gepaste meter. De zes woorden hebben in enkele seconden kilometers afstand tussen hen geschept. Hij denkt aan de woorden van zijn vader die hij de laatste paar dagen continu heeft herhaald in zijn hoofd.
‘Stefan, het enige wat er in het leven toe doet is de liefde, die meisjes van jou, dat is geen liefde jongen, dat is vluchten’.
Dat is het enige wat Stefan nu het liefste wil. Vluchten.