Het Wachtlokaal

‘Het voelt gewoon alsof mn leven op een gegeven moment compleet vooruit is gedenderd en ik er geen controle meer over heb.’

De vrouw kijkt me verveeld aan. Hmhm. Ze pakt een hagelwitte tablet. Een model die ik nog niet eerder heb gezien en geeft een paar agressieve tikken met haar lange witte nagels. ‘Is even kijken, heb je kinderen?’ 

Ik schud mijn hoofd. ‘Nee ik heb nooit de behoefte geha..’ 

‘Ze mag die van mijn wel overnemen!’ 

Ik draai me om. De witte ruimte lijkt geen muren of deuren te hebben. Ik zie niet waar de ruimte eindigt en ik voel de lucht uit mijn longen geperst worden. Het is geen claustrofobie, maar een vrees voor het oneindige.

‘Die kleine ratten zijn de hele reden dat ik hier ben’ vervolgt haar relaas. Midden in de ruimte staan zes stoeltjes naast elkaar, zoals je die in een wachtruimte van de huisarts ziet. Grijs en versleten. Ze steken pijnlijk armoedig af bij de high-tech uitziende witte ruimte. Op een van de stoelen zit een ietwat gezette vrouw. Haar donkere kringen en bleke huid zijn de standaard uithang vlaggen van een opgebrande vrouw met een bijbehorende ongezonde leefstijl. Die gedachte heeft zich nog niet eens volledig gevormd in mijn hoofd of ze graait wanhopig in haar tas die ze tot dat moment stevig had omklemt. 

‘Heeft iemand een aansteker’ mompelt ze afwezig. 

Ik draai me weer naar de vrouw achter de balie die op haar beurt haar hoofd schud en krijg niet het gevoel dat het een antwoord is op de vraag.

‘Wat je hier af en toe tegenkomt kind, het is me wat.’ Ze buigt zich weer over de tablet die boven de balie lijkt te zweven. 

‘Goed, geen kinderen dus. Ook geen partner? Maakt niet uit welk geslacht, LGBTQ, of wat jullie daar beneden allemaal hebben verzonnen?’ 

‘Eh..’ stamel ik om haar directheid. Daarbeneden? Waar heeft ze het over.

‘Nee, ik ben single.’ 

‘Ah, zoals in Sex and the City?’

Ik aarzel, en bedenk me hoe ik antwoord zal geven. Ligt het aan mij of heeft deze vrouw vooraan gezeten toen ze de bijdehandjes uitdeelden?

‘Naja, zo zou je het kunnen zien’ ik koos voor het veilige antwoord wat me hopelijk in een goed daglicht zou zetten.

‘Dat zijn wel een van de betere uitvindingen hoor, die series. Jullie zijn een heel eind gekomen na die vreselijke tekeningen in die grotten.’ Ze liet haar lichaam even overdreven trillen om haar ongenoegen te uiten. Ik wou dat ik wist waar ze het over had. Of waar ik was. 

‘En, wat zijn de klachten?’ vraagt de vrouw routinematig.

‘Nou, ik heb steeds een zenuwachtig gevoel in mijn maag. Het begint als ik opsta en dan houdt het eigenlijk niet op. Ik heb het gevoel dat ik niet mee kom in de maatschappij.’ Ik slik. ‘Dat het misschien beter is als ik er niet ben.’ 

Voor het eerst kijkt de vrouw me aan met iets wat op compassie lijkt. Haar ouderwetse bril die aan de zijkanten van haar gezicht in twee puntjes perfecte puntjes samenkomen irriteert me. Als ze een dier zou zijn was het een grote chagrijnige pad met een grijze pruik op. De vrouw schudt haar hoofd. Ook dat haalt het het bloed onder mijn nagels vandaan. Deze hele situatie. 

‘Wat?’ vraag ik nu ook geïrriteerd, het humeur van de vrouw spiegelend. ‘Wat is dit hier?’ ik maak een gebaar naar de witte, oneindige ruimte achter me.

Terwijl ze wat hokjes op het scherm aantikt die meteen verdwijnen zodat ik de bijbehorende vragen niet kan lezen mompelt de vrouw ‘jullie hebben zelf die verdomde regels opgesteld, daar kan ik niks aan doen.’ 

‘Wat zeg je?’ Mijn geduld is op. 

Ze kijkt me streng aan, over die belachelijke bril heen. De kleur van haar ogen kan ik niet goed plaatsen ze lijken van lichtblauw naar heldergroen naar goud bruin te kleuren. Allemaal tegelijk. Ik zou er zo in kunnen verdwijnen en moet mijn best doen mezelf uit de hypnose te trekken. 

‘Dat jullie je eigen geluk saboteren. Iedereen die hier komt heeft een probleem die ze in onze ogen zelf zouden kunnen oplossen door een beetje logisch na te denken. Maar nee, jullie zijn op een punt gekomen waarop alles zin moet hebben, of uniek moet zijn of juist hetzelfde als de rest.’ 

‘Hey, ik hoef niet te weten wat jij denkt. Ik wil gewoon door. Waarom mag ik niet voor haar?’ de vrouw die op een van de stoelen zat komt nu overeind met de onaangestoken sigaret in haar hand. Het lijkt alsof ze heeft gedronken. Haar dikke rode neus verraadt dat die gedachte zo gek nog niet is. Ze gaat naast me staan en laat haar gigantische voorgevel op de balie zakken. De receptioniste trekt een vies gezicht. 

‘Je moet je beurt afwachten’ zegt ze.

‘Maar ik wacht al eeuwen tot ik eindelijk door kan’ zegt de vrouw met een kinderachtig stemmetje. 

‘Omdat ze nog bezig zijn met je aanvraag, je hebt een profiel wat vaak voorkomt, en om heel eerlijk te zijn hebben we daar een beetje genoeg van. Die van jou trouwens ook.’ ze geeft me een knikje.

We kijken haar allebei nieuwsgierig aan.

‘Wat voor profiel?’

‘Jullie zijn hier omdat jullie bewust of onbewust geen zin meer hebben om beneden te zijn.’

‘Beneden?’ herhaal ik.

‘Op aarde.’

Ik deins even terug. De vrouw naast me pakt mijn arm vast zodat ik niet stijl achterover val. Ik wil wegrennen, de straat op, de wereld in. Maar inderdaad, er zijn geen deuren. Er is geen wereld. Niet hier.

‘Ja, zo reageren de meesten als ze net binnen komen.’ Beide vrouwen kijken me meelevend aan. 

‘En, en nu?’ stamel ik.

‘Nou, ik probeerde de vragenlijst met je door te nemen schat, maar jullie maken het me niet makkelijk.’

‘Omdat we een moeilijk profiel hebben?’ zegt de vrouw met de sigaret en gniffelt om de voor haar gevatte opmerking.

‘Er komen hier steeds meer mensen die geen problemen hebben. Althans, geen echte.’ de receptioniste kijkt ons aan alsof we dit zouden moeten begrijpen. 

‘Jullie denken daar beneden van wel. In de Westerse wereld voornamelijk.’ voegt ze daar aan toe.

‘Ik wil hier niet eens zijn!’ ik verhef eindelijk mijn stem. Hoe kan ik uit deze nachtmerrie stappen?

Op dat moment gaat er een lampje aan. Een fel rood licht brand boven het hoofd van de receptioniste. Ik zou zweren dat er eerder geen lampje hing. Een streep licht in de vorm van een rechthoek tekent zich achter haar af. De receptioniste kijkt verbaasd om.

‘Ik denk dat een van jullie door mag, moment.’ De ongekroonde alcoholiste en ik kijken elkaar aan met een mengeling van concurrentie en saamhorigheid. 

‘Jij. Loop maar door.’ Met haar lange witte nagel wijst de receptioniste naar mijn borstkas. 

‘Liever niet.’ Probeer ik, maar de receptioniste kijkt me zo streng aan dat ik liever doorloop. Ik loop achter de balie langs naar de lichtgevende rechthoek. De deur gaat vanzelf open en een fel licht schijnt me tegemoet. Met lood in mijn schoenen loop ik verblind door. 

‘Kutwijf!’ hoor ik achter me.


‘Zo, dus jij bent Laura Driessen.’

Het is geen vraag. Het klinkt niet als een vraag. De korte zin dreunt tot me door alsof het de eerste keer is dat ik mijn naam hoor. Als dit god is dan hebben we echt heel goed gemikt met Morgan Freeman daar beneden. Dit is bijna exact dezelfde stem. Ik zie niks en loop nog even door tot ik ergens tegenaan loop wat mee schuift. 

‘Ga zitten.’

Als ik dacht dat de receptioniste intimiderend was had ik het fout. Alleen al de stem doet me trillen op mijn Dr. Martens. Ik strek mijn armen uit om iets te voelen. Ik grijp raak. Een leuning. Ik trek de stoel naar achteren en ga op goed geluk zitten. Een klapstoeltje. Niet echt wat je verwacht van het hiernamaals. Althans, de voorselectie van het hiernamaals? Ik hoor het geluid van een knopje. Zoals je normaal het licht aan doet in een donkere ruimte om te kunnen zien, wordt er nu een donker licht aangezet in de felle kamer. Een grote, blanke man vormt zich op mijn netvlies. 

‘Dus toch’ zeg ik.

‘Wat?’ zegt de man met zijn zware stem.

‘Een oude, blanke man’ zeg ik en schud mijn hoofd. Ik geloof niet in god, maar toch ben ik teleurgesteld. Op hetzelfde moment bedenk ik me dat god al lang geleden is uitgevonden. Veel langer geleden dan het woord ‘woke’. 

‘Zo reageren alle blanke westerse vrouwen’ zegt de man en hij lijkt ook teleurgesteld in mij.

Ik knik beschaamd. Ik voel me terecht gewezen. Door god nota bene. Dat kan niet goed zijn.

‘Ik zal je geruststellen, ik ben god niet.’

‘Wat?’

‘Ik ben god niet. Ik ben alleen maar degene die over je dossier gaat.’

‘Maar je hebt er de perfecte stem voor!’

‘Ook dat zegt iedereen als ze me horen.’

Ik ben blijkbaar niet goed in dit spel en hou dit keer mijn lippen stijf op elkaar.

‘Laten we eens even zien.’ De man heeft een zelfde witte tablet waarvan ik nu begrijp waarom ik die nog nooit ergens heb gezien. Misschien dat Steve Jobs hier toch ook iets in de melk te brokkelen heeft. 

‘Laura.’ Mijn naam echoot in de ruimte en ik ben opeens nergens meer zeker van.

‘Hmhm’ weet ik eruit te persen.

‘Je hebt er geen zin meer in?’

‘Ik, ehm, voel me de laatste tijd niet top nee. Ik wordt wakker met een zenuwachtig gevoel wat niet ophoudt.’

‘Dat is meestal niet genoeg om hier te belanden, Laura.’

Ik knik. ‘Dat kan ik me voorstellen. Misschien is het erger dan dat ik laat blijken. Ik heb gewoon niet het gevoel dat dit zin heeft.’

‘Wat is ‘dit’?’

Ik voel een rust over me heen komen. Geen oordeel. Niet van deze nep-god of van mezelf. Ik voel een rust die ik herken van toen ik klein was. Toen mijn leven nog niet als een wervelwind om me heen leek te waaien zonder dat ik een pauze knop kon vinden. Voor het eerst sinds een lange tijd adem ik zo diep in dat mijn buik uitzet en ik geen behoefte voel die te verbergen.

‘Het leven.’

‘En waarom heb je het gevoel dat het leven geen zin heeft?’

‘We doen maar wat daar beneden.’ Ik herken mezelf niet. Ik praat nu zoals de mensen hier en ik ben er nog niet eens een uur! De man gniffelt. ‘Ja, daar heb je een punt. Had je verwacht dat er een ‘zin’ was, zoals jij het noemt?’

‘Om heel eerlijk te zijn, ja. We zijn allemaal zo erg bezig doelen na te streven die we onszelf opleggen.’

‘Welk doel streef jij na?’

‘Ik dacht altijd dat ik tegen de tijd dat ik midden dertig zou zijn een kind zou hebben, een man..’

‘Een huis, een hond?’

Door die aanname voel ik me opeens klein en nog meer nietszeggend.

‘Ja’ piep ik.

‘En verder?’

‘Ik dacht dat ik iets zou hebben gemaakt wat de wereld zou veranderen. Een boek, illustraties…iets.’ Nu ik het uitspreek besef ik me hoe het klinkt. Waarom zou ik degene zijn die de wereld veranderd?

‘Ook jij verandert de wereld, Laura.’

Ik kijk hem verbaasd aan.

‘Ja, ik weet wat je denkt.’

Oh god.. 

‘Nee, ik ben dus niet god.’

Ik schuifel weer nerveus op mijn stoel.

‘Laura, iedereen doet maar wat. Je bent niet beter of minder dan de volgende persoon. Je bent niet succesvoller met een Ferrari, een kind, of drie miljoen op je bankrekening. Aan het eind van je leven, als je je laatste adem uitblaast ben je hetzelfde als iedereen. Vlees en botten.’

Ik huiver bij die vergelijking, maar de rust die ik zo even ervaarde ervaar ik nu weer. 

‘Ik hoef dus niks?’

‘Je hoeft niks’

‘Er is geen zin?’

‘Ik weet niet wat zin is.’

Op dat moment klapt mijn stoel achterover, en heb ik het gevoel dat ik val, en val, en val.

‘Ik hoef niks, er is geen zin, ik hoef niks’

Met een schok schiet ik wakker. Als ik mijn ogen opendoe zie ik een herhaling op tv van Sex and the City. Ik lig op mijn bank. In mijn appartement. Mijn laptop warm en spinnend als een kat op mijn buik. 

‘Ik hoef niks’ prevel ik nog een laatste keer en ik adem zo diep in als ik nog nooit heb gedaan.

Previous
Previous

Kerst Koop-Hypnose

Next
Next

De zomer ontnomen