De zomer ontnomen

Ik voel mijn beenspieren strak trekken als ik de brug op fiets. Inspanning voor ontspanning. Mijn versnellingen gebruik ik niet. Als vorm van zelfkastijding trap ik stug door, en denk aan hoe ik het Tobias straks ga vertellen. Op mijn fiets voel ik me alsof ik recht op mijn doel af vlieg. Het gevoel dat er een nieuw hoofdstuk aanbreekt overheerst alles. Deze zomer wordt mijn zomer. Onze zomer. Ik voel het aan alles. 

‘Waarom passen we zo goed in elkaar?’. Ik voel Tobias’ klamme adem in het stukje tussen mijn oor en mijn nek. Het kriebelt en ik draai me loom om. Hij maakt ruimte voor mij en gaat op zijn zij liggen. Dan strijkt hij mijn door de zon opgelichte haar uit mijn gezicht. Ik sluit tevreden mijn ogen. De hete zon maakt dat mijn oogleden rood gloeien. Ik voel me als een kat op een opgewarmde vensterbank, en vraag me af wat de reden is geweest dat ik dit gevoel zo lang heb moeten missen. Ik ben niet oud, maar ik ben ook niet jong. Vorige week ben ik negenentwintig geworden. Tijdens het ongemakkelijke maar onontkoombare jaarlijkse moment waarbij ik de kaarsjes mocht uitblazen wenste ik wat ik elk jaar wens; liefde. Niet wetende dat twee dagen later de liefde letterlijk door mijn maag zou gaan. 

We gingen uit eten met de familie. Toen de lange jongen met donkere krullen ons eten had uitgeserveerd en ik net een hap van mijn carbonara nam hoorde ik aan de andere kant van de tafel de legendarische woorden uit mijn vaders mond horen rollen ‘mijn dochter vind je leuk’. De spaghetti slierten hingen nog uit mijn mond toen ik uit pure wanhoop onder tafel dook. Ik zocht naar zijn woorden die ik het liefst weer terug in zijn mond zou willen duwen. Ik heb drie zussen. Dat ik onder tafel dook was de ultieme bevestiging dat ik degene was die bij binnenkomst Tobias verlekkerd had nagekeken. ‘Dat mag ze me zelf komen vertellen, ik werk tot elf uur’ hoorde ik de jongen zeggen. Ik kon mijn vaders gezicht voor me zien. Glunderend. Ik zat te bibberen onder de tafel, de witgrijze saus van mijn gezicht vegend met mijn mouw. ‘Voor echte liefde vallen koninkrijken om. Misschien komt ze nog eens onder die tafel vandaan’ mompelde mijn vader expres mijn kant op, en ik gaf een mep tegen zijn been.

Vier uur later zat ik in een verlaten restaurant aan de bar van het restaurant. ‘Zoet sluit de maag’ fluisterde Tobias terwijl er een lepel fluweelachtige chocolademousse op me af kwam. Hoe ik in godsnaam de ballen heb gehad om te blijven terwijl mijn familie, en voornamelijk mijn vader, me onder luid gejuich gedag had gezegd is me nog steeds een raadsel. 

Tobias ziet er intimiderend uit. Niet alsof hij je elk moment in elkaar zou kunnen slaan, maar als iemand die het leven voor elkaar heeft. Als eerste zijn uiterlijk: donkere krullen en blauwe ogen, hoe verzin je het. Hij werkt in het restaurant van zijn oom, die hij op een dag over zal nemen en is ook nog slim. 

‘Hoe kan het dat je mij leuk vind’ vroeg ik.

‘Waarom?’ Tobias keek me oprecht verbaasd aan.

‘Je bent zo perfect, hoe kan iemand als jij nou verliefd worden op iemand als ik?’

Tobias wangen kleurden heel lichtjes roze. 

‘Lieve, we zijn allemaal opgevoed om te sterven. Ik ben niet meer dan jij en jij bent niet meer dan ik. In mijn ogen ben jij perfect.’

Ik pakte zijn gezicht tussen mijn handen, als kleine ruitenwissertjes ging ik met mijn duimen langs zijn zachte huid. Tobias sloot zijn ogen en legde zijn hoofd op mijn borst. 

In het ziekenhuis had ik meteen mijn vader gebeld. Meestal bellen dochters meteen hun moeder na zulk nieuws, maar ik ben echt een kind van mijn vader. Onafscheidelijk. 

‘Pap?’

‘Ja, schat?’

‘Ik ben in het ziekenhuis’

‘Jezus, waarom, alles goed? Ook met Tobias?’ ik gniffelde. Ik denk nog steeds dat mijn vader een beetje jaloers is dat ik een relatie met Tobias heb in plaats van hem.

‘Meer dan goed. Ik ben zwanger.’ Een luid gejoel klonk op de achtergrond. Mijn vader belt alleen via de speaker, niemand weet waarom. In gedachten zag ik mijn zussen, mijn moeder en mijn oma zich om de telefoon verzamelen. 

‘Hoe voel je je?’ 

Ik legde mijn hand op mijn buik die van de buitenkant hetzelfde leek als altijd. 

‘Goed. Ik ben heel blij. Ik ga zo langs bij Tobias om het te vertellen.’

‘Wat zal hij blij zijn! Kom je daarna hier langs?’

‘Tuurlijk, tot zo!’ ik hing op terwijl ik werd overladen met telefonische kusjes. Ik leidde ze regelrecht naar mijn buik. Naar het mensje wat langzaam aan het groeien was. Tobias zal meteen hemel en aarde bewegen om het perfecte huis te vinden. Uitgelaten stopte ik mijn telefoon weer in mijn tas en pakte mijn fietssleutels.

Als ik eenmaal op de brug ben trap ik nog een laatste keer. Dan voel ik mijn fiets niet meer, ik voel alleen nog de wind langs mijn gezicht. Ik voel me licht, alsof ik vlieg. Ik laat me meevoeren door de winden van het lot. Waar ik net nog mijn knokkels wit van inspanning zag wegtrekken met mijn vingers om mijn stuur gekruld hoef ik nu alleen zachtjes met mijn vingertoppen het stuur aan te raken om richting te geven. Ik laat mijn blik over de Amstel gaan, tientallen bootjes dobberen op een spiegel van sterren in de namiddagzon voordat alles zwart wordt.

Ik hoor korte piepjes naast me in een ritme wat inmiddels bijna heilzaam klinkt. Net zoals de dagen ervoor haalt de verpleegster een nat washandje over mijn gezicht. Ik laat het gebeuren. Ik kan ook niet anders. Het enige wat ik nog kan zijn mijn ogen bewegen. Iets vliegt voorbij het raam. Inmiddels heb ik geleerd hoe ik mijn ogen zo ver kan draaien dat ik nog de verste uithoek kan zien. Mijn zomer had het moeten worden. ‘We zijn allemaal opgevoed om te sterven’ de woorden van Tobias dreunen door mijn hoofd. Een klein vogeltje zit op de vensterbank van de steriele ziekenhuiskamer, en kijkt onderzoekend naar binnen voordat ze wegvliegt, de laatste zomerdag tegemoet.

Previous
Previous

Het Wachtlokaal

Next
Next

(Wan)orde